Minispatjes

Het regent
minispatjes
met tussenpoosjes
ik hoor het
op de planten
in de tuin
voel het
op mijn hoofd
en blote armen
Zippo
reageert
niet eens
ik denk
aan iemand
en weet niet
waarom

Gedachten als kleine regenspatjes.

Minispatjes als speelse prikjes op je huid. Ze maken gekleurde vlekjes op het scherm van mijn tablet. Even later zijn ze weg. Met tussenpoosjes vallen er nieuwe. Druppeltjes waar je niet nat van wordt. Je ziet ze niet. Je voelt ze en je hoort ze.

Kleine denkseltjes als speelse prikjes van je geest. Je ziet ze niet. Je voelt ze en je hoort ze. Als het stil is vanbinnen.

Het is weer juli

Het is weer juli. Er is niets wat dat tegenhoudt. Vakantietijd, lekker weer, vaak. Ben jarig in juli. Zou de titel van een liedje kunnen zijn; jarig in juli. Een melancholiek liedje dan. Met herinneringen aan verjaardagen zonder feestje, want iedereen op vakantie. Een later ingehaalde verjaardag is niet half zo leuk. Ze weten dat je niet echt jarig bent. Echt een leuk liedje. Wel een triest liedje als ik er langer over nadenk.

Voor dat laatste heb ik meer dan tijd genoeg. Want het is weer juli. Juli, dan heb ik ook wat. En zo is het al jaren. Beetje de Tour de France kijken. Rondje door de kamer lopen omdat je niet meer weet hoe je moet zitten. Weermannen en -vrouwen die om het hardst de hoogste temperaturen voorspellen.

De vooruitzichten zijn dat ik nog wel even tijd heb om de Tour te kijken. Mooie sperziebonen in m’n tuin, kan ik er niet bij. Het is weer juli, sperziebonentijd. Wist je dat ze erg lekker zijn met grove mosterd? Koud kan ook in een salade. Dat is alleen maar lekker met sperzieboontjes uit mijn tuin hè. Die elastieken groene dingen uit de supermarkt zijn niet te vreten. Nu beledig ik je misschien, maar dat komt alleen maar omdat je niet weet hoe lekkere sperziebonen smaken.

Ik heb aardig de gang. Een beetje schofferen en mekkeren. Daar knap ik van op.
Kutcorona. Heeft het me toch te pakken. Maar ik win.

Mensen vragen wel eens of het fijn is om alles van je af te schrijven in een blogje. Nou, dat is niet waarom ik het doe hoor. Ben bovendien altijd opgewekt. Nu ik de indruk wek dat ik het toch doe houd ik er wel mee op. Dan hoef ik je ook niet te vertellen dat ik voor de zoveelste keer overweeg om mijn moestuin van de hand te doen.

Al jaren lukt het me niet of bijna wel om alles weer op orde te krijgen. Was zo goed als gelukt voor mijn vakantie in juni. Dan is het een kwestie van die tuin bijhouden. Het lijkt wel op wielrennen. Zolang je in het peloton zit ga je mee. Als je er af waait, kom dan maar weer terug. Ik kan aardig wielrennen, maar waai er al jarenlang in juli van af. Mechanische pech. Een wielrenner pakt gewoon een nieuwe fiets. Ik reken op mijn oude karretje.

Alleen nog even geraniums kopen, voor op de vensterbak thuis. Kan die tuin weg. Kan ik de volgende juli en de daarop volgenden bedenken hoe stom het was.
Het moet erg zijn denk ik, om gezond en wel achter die vreselijke planten op je vensterbank te zitten. Mopperend over hoe waardeloos het leven is. En dat weer in juli.

Soms moet ik me even ergeren aan het onvermijdelijke. Ben eigenlijk heel erg blij dat ik mag leven. Ik ben er nog en dat zal je weten. We eten vanavond sperzieboontjes uit m’n tuin.

Vakantietijd

Nu is een vreemd moment. Tussen herinneringen en verlangen in. Verlangen naar de toekomst die maar niet komt want het is altijd nu. Je kunt er niet aan ontsnappen, hooguit in berusten. Dat je meer in het nu zou moeten leven is onzin. Je kunt helemaal niet anders. Het is altijd nu. En dan is het alweer voorbij en zit je in het volgende nu.

Ik vraag me af hoelang het nu precies duurt. Oneindig kort of kan het ook een uurtje zijn? Ik denk niet dat een uurtje kan. Aan het begin ervan verlang je misschien al naar de laatste minuut en even later zijn het weer herinneringen.

Impuls gedreven geesten zijn we. Met en zonder toekomst. Allebei tegelijk. Bevangen door het verleden en rijkend naar een toekomst.

Aan iets denken dat over dertig jaar zover is lijkt ver weg. Terugdenken aan iets van dertig jaar geleden lijkt op gisteren. Waar blijft de tijd? Ik weet het niet.
Neem nu je vakantie. Welke dan? Eentje die nog komt. Niet die vorige, daar kan je niks meer mee. Die nieuwe is fijner. Prettige prikkels en gedachten eraan.

Dan bén ik tien dagen op vakantie en het voelt alweer fijn om naar huis te gaan. Op welk moment in de vakantie is het dan echt vakantie? Na vijf dagen denk ik. Een momentje van niks dus. In het nu van dat moment. Als de klok van het Tessiner kerkje even verderop het middaguur slaat.

Alleen weet je het nooit precies. Die klokken daar luiden wanneer ze zin hebben, het hoeft maar een beetje op twaalf uur te lijken of ze doen het al.

Al die nu-momentjes zijn bijzonder. Ik spaar nu’s, je hoeft er geen boodschappen voor te doen, te vliegen of punten voor te sparen. Nu’s voor niks.
Net als de zon.

Nog geen plannen

Als je niet van plan bent om dood te gaan, nog lang niet. Je graag nog een poosje meewilt. Nog een jaartje of dertig als het kan.
Dan verras ik misschien wel eens mensen. Ik was voor m’n 4-wekelijkse infuus in het ziekenhuis. Dan krijg ik een medicijn dat mijn immuunsysteem onderdrukt, om afstoting van m’n nier te voorkomen. Het is beperkt beschikbaar, lang niet iedereen krijgt het. Het is er als er geen andere goede opties voor je zijn. Een soort vloeibaar goud. Het is duur en een infuus op zich is ook al niet gratis.

Ik krijg het om me nog een poosje comfortabel hier te houden. Comfortabel is dan, met een goed werkende nier, zonder heftige bijwerkingen of beschadiging van de nier. Dat laatste gebeurde door de medicatie die ik eerder gebruikte.
Regelmatig een infuus is niet echt fijn, maar ook niks bijzonders. Ik kan ermee leven.

Ik raakte in gesprek met de verpleegkundig. Of ik me veel ontzeg, vroeg ze. Heb ik mogelijk die indruk gewekt omdat ik koffie of thee altijd afsla en water uit een flesje drink. Altijd een FFP2 masker draag in het ziekenhuis en niet in winkels kom. Dat weet ze.

Al snel gaat het gesprek over genieten. Genieten van een biertje bijvoorbeeld. Een speciaal biertje liefst. Ze leek verrast. Paulaner vinden we allebei lekker. Ik lijk een stoïcijnse nierpatiënt, als ik een uur stilletjes zit te dromen tot het infuus erin zit. Ik ben dan relaxed omdat ik toch niks anders kan doen dan ontspannen en wachten . En schrik als de infuuspomp begin te piepen; ‘te weinig druppels’.

Ik ben blij met de meiden van de dagbehandeling. Snap ook dat ik niet blijk te zijn wie ik soms lijk.
Grappig om dat te ontdekken en met ze te delen. Als je het niet zelf hebt ervaren, klinkt het vast gek als ik zeg dat ik me er thuis voel.

Met een arts of met een verpleegkundige bouw je een band op. Als ze voor je zorgen. En dat doen ze. Heeft iets te maken met kwetsbaar zijn en vertrouwen. Heeft alles te maken met hoe ze met me omgaan. Ik voel en ik weet dat ze echt zijn. Het is belangrijk dat ik zelf ook met ze omga op een open en eerlijke manier. Dat voelen ze. Dat weten zij op hun beurt.

Nog een tijdje gezond en beetje comfortabel meekunnen. Daar gaat het om, dat heet ook wel leven. Daar horen ook die niks-dagen bij.

Weet je wat mooi is aan leven?
Dat je kan gaan slapen en dat er morgen een nieuwe dag is
en dat je dan niet hetzelfde hoeft te denken en voelen als gisteren
een nieuwe dag
vol hoop en liefde.