Zo’n onderdeeltje in een horloge of een klok. Precies het onderdeeltje dat nooit stopt met bewegen en geluid maken. Dat is het. Onrust. Het is de naam van dat dingetje in een opwindbaar horloge. Het stopt pas als je horloge kapot is, of je vergat het op te winden.
Dat je zou willen dat je niet meer wordt opgewonden. De onrust eruit. Er is altijd wat te wensen. Maar meer hoeft niet. Behalve dit. Ik heb lang geslapen, ben een beetje duf ervan. De energie zou van me af moeten spatten. Het is onrust die naar binnen spat.
Zo is het de ene dag. Op een andere is er rust. Dan spat er nergens iets van af zo schijnt het. Dan ben ik blij met mijn kleinzoons, maak ik hun fiets en snoeien we samen de leilindes. Dan geniet ik van dat ze een pannenkoek eten.
De kunst is om balans te vinden. Maar is die er wel, die balans? Ben ik het zelf die zo wispelturig is, of gaat dat buiten mij om? Misschien is balans ook wel saai. Zou het niet vreselijk zijn als ik de voorspelbaarheid zelve ben? Levensvragen op microniveau. Daar kan ik diep over nadenken. Het is niet de verzetterigheid die me altijd beheerste. Al lang niet meer, al is een paar jaar eigenlijk helemaal niet zo lang.
Ik sprak van de week m’n nefroloog. Ik vroeg haar of ik ooit nog een nieuwe nier zou kunnen krijgen als deze er mee ophield. Nee dus. In ieder geval zeer onwaarschijnlijk. Na je zeventigste word je in principe niet meer getransplanteerd. En de verwachting is dat ik de komende jaren wel doorkom met deze. Twintig tot vijfentwintig jaar of zelfs langer kan die meegaan. Tien jaar kan ook. Het kan ook volgende week klaar zijn. Ik ga voor de vijfentwintig jaar en hoef geen garantie. Zie ik het daarna wel weer.