Zondag

Zondag. Het woord alleen al. Ben je je auto aan het wassen? Op zondag! Of de buurvrouw die in het voorbijgaan zegt ‘zondagswerk is niet sterk’ en dan vlug doorloopt. Ik hoor die opmerkingen eigenlijk nooit meer. Misschien omdat de opmerkers beducht zijn voor het antwoord. Of al in de hemel, of omdat het als niet gepast wordt ervaren. Dat zou mooi zijn.

Het zondagsgevoel is niet moeilijk oproepbaar. Het zit nog dicht onder het oppervlak. Dat gevoel van niet mogen spelen met een vriendje omdat die had gevraagd of ik een ijsje wilde. Op zondag. Als tienjarige aan je voetbalmaatjes moeten uitleggen dat je naar een andere voetbalclub moet. Dat je niet mee mag met de bus van Velsen naar Den Helder voor een voetbaltoernooi. Want op zondag. Dat alles uit vroomheid. Opdat eenieder kan zien dat we goede christenen zijn. Ik kende het woord nog niet. Het begrip had ik al snel door. Hypocrisie.

Een nieuw leven krijgen na m’n niertransplantatie zet me aan het denken. Waarom ik het nu nóg niet los kan laten. Zondagsgevoel. Boosheid, frustratie. Geloof is vast iets moois, voor wie het gelooft. Op het moment dat je anderen wil verplichten naar jouw geloof te handelen haak ik af. Verplichte winkelsluiting op zondag bijvoorbeeld. Stel je voor, ik zou kerken en klokgelui willen verbieden. Het land zou te klein zijn. Ik wil graag de brug slaan. Leven zoals ik het zie en ook een ander de ruimte laten om dat te kunnen. Niet de ruimte geven. Er is niks te geven, ruimte is geen exclusief bezit.

Ruimte ook in de zin van niet (ver)oordelen. Ik krijg de kriebels als iemand zegt het ‘jammer’ te vinden dat ik de dingen denk en doe anders dan op de voor hen uitverkoren wijze. Jammer is voor mij een hatelijke vrome uitlating. Hel en verdoemenis gewenst in één woord. Een afstandelijke spijtbetuiging omdat het met mij niets zal worden. In de hemel. Het is jammer dat het niet meer vriest als je wilt schaatsen op natuurijs. Dát is jammer.
Het is waarom het me aan het denken zet. Die boosheid. Mentale fantoompijn. Zoiets. Schoppen ze tegen m’n geamputeerde geloof.

Liefde voor het goede in mensen. Dat helpt, zegt ze. Een maatje dat wél gelooft. Ik vertrouw op haar.

Ik gooi reflexmatig de deur dicht. Vooral als er misstanden met ‘de mantel der liefde’ worden bedekt. Door gelovigen. De mantel der liefde heeft niets met liefde van doen. Helemaal niets.
Pech voor ‘would be’ christenen. Die dat graag zeggen. God gelooft er niets van denk ik.
Omgaan met mensen die christen zijn. Me verwonderen. Daar nieuwsgierig van worden. Dat wil ik.

Mijn beker, gewonnen bij de pupillen 7-kamp van de ‘verkeerde’ voetbalclub. #trotsop