Ik veeg het terras met een linkse bezem. Zo’n platte heksenbezem. Ik houd hem precies andersom vast. De bezem is neutraal begonnen, maar door het vele gebruik is hij een kant op versleten.
Als je ervoor gaat zitten en kijkt, dan kan je veel zien. Dat is bijna Cruijffiaans. Je ziet dan wat de tijd heeft gedaan, of de eerste tekenen van wat die gaat doen. Ik zit onder een zoemend groen dak. De aanleiding voor het gezoem zijn de blauwe bloemetjes die in strengen naar beneden hangen. Af en toe vallen er een paar naar beneden. Uitgebloeid en geliefkoosd door de bijen.
Als je een poosje niet kijkt, zoals ’s nachts, dan mag je weer vegen. Ze vallen stiekem sneller als ik er even niet ben. Ik veeg ze door het regengootje naar beneden. Ze dwarrelen de verwilderde tuin in. Een paar oude appelbomen, bloemen, kruiden en grassen in overvloed. Hoog opgeschoten. Wat heb je aan zo’n tuin?
Het zit hem in het kijken. Er hobbelde al een das in rond en gisterochtend toen ik de luiken opendeed rekte een ree zich uit onder de appelboom en verdween stilletjes in het struweel.
Zo is een tuin als je die de tijd laat.
Ik begreep nooit waarom blauwe regen regen heet. Nu snap ik het.