Vlinder

Piep is een vrolijke en levenslustige muis. Hij ziet het leven zitten. Lekker wonen in een biologische boomgaard. Wat wil een muis nog meer. Overal leuke woelmuizen en de leukste, Tintje, is zijn vriendin.

Zo kennen de meesten hem. Een enkeling weet nog dat het ook wel eens anders was. Ze kennen zijn oude bijnaam nog: Sombermuis. Uit de tijd dat Piep niet vrolijk was en eigenlijk niet meer wist hoe je dat kon zijn. Hij verborg zich onder een dikke stapel droog mos. Daar lag hij vaak dagenlang in het donker en wilde niemand zien. Zijn leven daarvoor was wisselend. Met altijd een soort donkere wolk waar hij niets van begreep. Kleine Piep werd groot en bleef altijd en beetje angstig. Hij droomde vaak van roofvogels die hem achterna zaten en dat hij dan niet kon vluchten. Telkens weer, diezelfde droom.

Piep kwam uit een muizennest waar vooral aandacht was voor wat andere muizen ervan dachten. De buitenkant. Bij de nette muizen horen was wat telde. Piep was al jong een vrijgevochten muisje. Hij vond al die zogenaamd nette muizen helemaal niks. Het nare was dat ze zeiden dat ze netjes waren en ze waren het niet. Daar hadden ze sluwe manieren voor. Om het er toch netjes te laten uitzien. Hij zou hoe dan ook zo’n nette muis moeten worden.

Hij had het snel bekeken en op een goede dag vond hij een oude walnootdop. Een eigen plekje om in te wonen. Hij was klaar met dat soort bedrieglijk nette muizen.
Hij leefde nu zijn eigen leven en alles ging goed. Totdat op een dag de donkere wolk uitbarste in een nietsontziende stortvloed. Piep ging erin onder en verloor zijn levenslust. Walnoten, woelmuizen, de zon, niks was meer leuk. Leuk was weg. Voorgoed. Het maakte hem niet uit dat hij dagenlang onder het droge mos lag. Gewoon er niet meer zijn. Het duurde lang, heel lang.

Piep kreeg een gevaarlijke muizenziekte. Het leek er nu echt op dat hij niet heel lang meer onder het droge mos hoefde te huilen. Het zou nu vanzelf stoppen.

Er ontwaakte iets in Piep. Zou hij de zon dan nooit meer zien? Hield het hier op? Wat hij eerst zelf misschien wel wilde, gebeurde nu vanzelf vreesde hij. Maar hij wilde nog lang niet dood!

Nieuwe levenslust kroop naar binnen. Beetje bij beetje. Er waren misschien ook wel muizen die hem zouden missen. Die wilde hij niet teleurstellen. Buiten leven als een bosmuis en veel tijd en rust maakten Piep weer gezond. Hij voelde zich een nieuwe muis. Eigenlijk de oude, zoals die was toen hij nog maar net bestond. Piep was weer van zichzelf. De donkere wolk was weg nu hij wist wat het was. Het deed nog pijn, maar hij was niet meer bang.

Hij leerde Tintje kennen, de aardigste woelmuis van allemaal. Het duurde even voor Piep zichzelf begreep. Want Tintje was een nette muis… Argwaan maakte hem voorzichtig. Hoe kan dat nou? Net én eerlijk en oprecht? Dat was nieuw voor hem. In het begin laaide telkens de onrust in hem op. Tot hij zag dat Tintje echt was. Dat het alleen maar niet in zijn hoofd wilde passen, omdat hij had afgeleerd om andere muizen te vertrouwen.
Ze praatten honderduit en het voelde goed. Piep luisterde, genoot en leefde helemaal op.

Hij bedacht dat als hij er een boek over ging schrijven dat dit de titel wordt: “De muis die ook een vlinder wilde zijn”. Want je kunt in gedachten vliegen van de ene bloem naar de andere. Of stilzitten in de zon om je vleugels te warmen en mooi te zijn. Maar hoe zou het echt zijn? Andere muizen verwachten dat hij de dingen doet zoals een grijze muis dat hoort te doen. Maar waarom moet dat dan? Je kunt toch zelf nadenken.

Vooral dat zit Piep dwars. De dingen doen zoals het hoort. Er is nog altijd iets wat hem weerhoudt het gewoon op zijn manier te doen. Wie of wat maakt dat hij zich al bij voorbaat schuldig voelt, als hij het op zijn manier zou willen doen?

Voor Piep is een vlinder vrijheid. Je kunt een vlinder niet pakken, maar hij komt wel bij je zitten als hij voelt dat het goed is. Hij besluit om uit te vinden hoe hij ook een vlinder kan zijn. Want je kunt best een grijze muis én een vlinder zijn en je er nog goed bij voelen ook. Het is waarschijnlijk juíst de manier om je goed te voelen, denkt Piep.

Gedachten

Piep kijkt eens goed om zich heen. Hij ziet oneindig veel ongedachte gedachten als sterren aan de hemel. Zoals wanneer hij in een heldere nacht onder de walnotenboom ligt. De maan lijkt dan heel dichtbij, alsof je die zo kan aanraken. De sterren onbereikbaar ver. Het duurt lichtjaren voor je er zou zijn, als je er ooit al bij zou kunnen

Hier is het anders. Als je aan een gedachte denkt, dan is die er al. Er zijn er ontelbaar veel en allemaal even helder. Piep denkt na over wat het verschil is. Er is hier iets niet en er is iets juist wel. Wat is er niet als iets ver weg lijkt en je kan er toch zo bij?

Dát is het, tijd! Er is hier geen tijd en ook geen haast. Gedachten kan je altijd hebben. Je hoeft er niet naar toe te gaan en ook niet op te wachten. Ze zijn er. Je hoeft ze alleen nog maar te denken. Dat gaat vanzelf. Gewoon een voor een. Kies maar uit.

Van verbazing weet hij even niet wat hij ervan moet denken. Hij bedenkt dat je walnoten kan zoeken en tegelijk kan nadenken. Dat kan eigenlijk met bijna alles. Soms moet je wel eens kiezen. Als je piano speelt bijvoorbeeld, dan moet je je gedachten erbij houden. Als je de kat aait kan je gerust aan andere dingen denken. Al vindt de kat het fijner als je aan hem denkt, want dat voelt hij. Wat een grappige gedachte, een muis die de kat aait.

Hé denkt Piep, nog zo’n interessante gedachte. Iets samen denken, dat kan ook. Als hij bij z’n vriendin Tintje is denken ze vaak samen na over dingen. Dat hoeven niet altijd dezelfde gedachten te zijn. Hun gedachten spinnen zich als vanzelf aan elkaar en brengt ze op nieuwe.

Het is ook niet erg als je een gedachte nog een keer denkt, of zelfs een paar keer achter elkaar. Je kan van gedachten veranderen. Of je hebt van die gedachten waar je wel genoeg van hebt en die je toch blijft denken. Niet zo moeilijk, gewoon een andere denken. Als je blij wilt worden denk je aan iets leuks, als je wilt slapen helpt denken aan iets rustigs.

De ongedachte gedachten glimlachen naar hem. Je snapt het Piep zeggen ze, denk ons daar zijn we voor. Piep’s gedachten dwalen af naar Tintje, was ze ook maar hier.

Er wordt zachtjes geklopt op de deur van de walnoot en tegelijk zwaait die al open. Ha lieve Piep, zegt Tintje. Ik moest ineens zo aan je denken, ik dacht ik ga even bij je langs.

Woelmuis

Als je graag Piep leest, dan zijn er wat dingen die je moet weten. Over wat de muizenwereld beweegt. Als mens is het natuurlijk lastig om je daarin te verplaatsen.

Piep behoort tot de veel voorkomende gewone grijze muizen. De weinig opvallende kleur is kenmerkend. Je ziet ze overal. Woestijnmuizen bijvoorbeeld kom je eigenlijk nooit tegen in de boomgaard. Op enkelen na, die helpen met het oogsten van walnoten. Ze wonen ergens in het oude bungalowpark een eind verderop. Wat hij over ze weet is dat ze niet grijs zijn maar toch nuttig.

Wat je wel ziet in de boomgaard zijn woelmuizen. Ze zijn te herkennen aan de donkere kringen onder hun ogen. Zitten hele charmante muisjes bij en ze vinden Piep ook wel leuk. Tintje, de mooiste gemêleerd grijze is z’n vriendin. Ze slaapt af en toe een paar nachtjes bij Piep. Dat is gezellig, maar je wilt ook wel eens de rest van de nacht rustig kunnen slapen vindt Piep

Dan zijn er nog de muizen die elke dag met de auto naar de stad rijden. Altijd maar onderweg. De spitsmuizen. Het zijn grijze muizen dat wel, maar ook een beetje anders. Ze zijn meer moe en minder blij denkt Piep.

Piep zelf heeft een groentewinkeltje bij huis en verkoopt wat hij verzamelt. Het is net walnotenseizoen

Piep is een denker en vraagt zich vaak af waarom hij een grijze muis is. Word je zo geboren? Of zijn er omstandigheden die je zo maken? Grijs. De kleur van z’n vachtje is genetisch bepaald, daar had je het maar mee te doen. Maar zit die kleur ook vanbinnen?

Al had je last van slapeloosheid, dan nog verander je niet in een woelmuis. Die zijn echt anders. Maar hoe dan? Misschien eens naar de overeenkomsten kijken. De meeste muizen lusten graag kaas. Maar lust een woestijnmuis dat ook? Zouden ze die van kamelenmelk maken? Geen idee. En hoe zou dat dan smaken? Vragen genoeg. Zijn er woestijnmuizen die vanbinnen grijs zijn? Je kon er niet even stiekem naast gaan staan om de kleur te vergelijken. Vanbinnen is vanbinnen.

Er is eigenlijk maar een manier om erachter te komen. Met ze praten. Probleem, woestijnmuizen praten raar. Je verstaat ze niet. Ze zijn elk jaar een paar maanden hier, maar grijzemuizentaal leren ze niet.
Zijn andere grijze muizen dan grijs vanbinnen? En waarom dan, of niet? Heb je misschien ook lichtgrijs en donkergrijs?

Piep krijgt pijn in z’n hoofd van al dat nadenken en jezelf dingen afvragen. Dat is niks voor een grijze muis. Je kan je ook te druk maken.
En toch wil hij het allemaal weten. Waarom weet een muis dat niet gewoon? Dan is misschien alleen je buitenkleur maar van tevoren bepaald. En de rest niet.

Dus als hij in de woestijn was geboren dan had hij kamelenkaas lekker gevonden. En dan zou hij vinden dat grijze muizen raar praten. Dat was een interessante gedachte.

Als het nu eens zo is, dat wat je denkt en vindt afhankelijk is van waar je geboren of opgegroeid bent, dan is niet alles zomaar de enige waarheid. Je weet gewoon niet beter. Totdat je met die ander praat.

Piep viel in slaap en droomde over kamelen en walnoten. Over kamelenmelk waar je geen kaas van kan maken en over walnoten die voor altijd aan de boom hangen.

Met een schokje tuimelde Piep in het universum van de nog niet gedachte gedachten. Nieuwe gedachten twinkelen er als sterren aan de hemel. Kom maar Piep, zeggen ze zacht. Denk mij.

Oppermuis

Piep woont alweer een tijdje tot z’n volle tevredenheid op een mooi plekje. In zijn notendop, wat dacht jij. Het geluk stroomt over de plinten. Vanmiddag krijgt hij zijn neef op bezoek. Een slimme muis die het ver heeft geschopt. Piep is een beetje zenuwachtig en geïrriteerd tegelijk. Bezoek is leuk toch? Zijn neef heet ook Piep, maar noemt zich al een tijdje Peep. Dat klinkt beter en paste bij zijn niveau.

Peep bezit heel veel walnoten. Op tijd kopen voor weinig geld die dingen als andere muizen krap zitten zei hij altijd. Peep had er zo veel dat opeten geen optie was. Hij verkocht ze weer als de nood het hoogste was in een lange koude winter. Voor een flinke prijs. Mochten ze blij zijn dat hij dat deed. Zonder hem zouden er muizen sterven. Peep was een echte weldoener.

Neef Peep kwam aan in z’n luxe elektrische notendop. Alles voor het milieu, zei Peep. Piep had lekkere koekjes gekocht voor bij de koffie. Of ze tenminste met roomboter gebakken waren? Informeerde Peep. Niet? Dan zag hij ervan af.

Piep dronk zijn koffie met de smoor in. Daar had je het gedonder al. Peep informeerde of Piep al een baan had en hoe hij boerde op de walnotenbeurs.
De wat? Vroeg Piep. Speculeer je niet dan? Zei Peep. Dan blijf je toch altijd een sloeber?
Dan sta je buitenspel, dan doe je niet mee. Wat is jouw bijdrage aan de meconomie? Vroeg Peep. Volgens mij leef jij van mijn belastingcenten.

Ik heb al mijn geld op de krokodilleneilanden geparkeerd zei Peep trots. Dan blijft jouw soort er tenminste van af. Hij keek op z’n Molex en zei dat hij dringend weg moest. Muizenissen, weet je wel.

Met piepende banden en de stank van verbrand rubber was Peep weer onderweg. Je moest altijd slimme transacties doen om de BM-ers voor te blijven. Die Buitenspel Muizen. Die vraten alleen maar uit jouw trog. En wat kwam daarvan? Nog veel meer BM-ers, als de muizen.

Gelukkig had Peep een diepe levensovertuiging. Die leidde hem door het leven. Alles kwam uiteindelijk goed. Voorwaarde was dat je je vermogen vermeerderde en dat je daarvoor aan de macht bleef. Dat was de opdracht van Olo, de Oppermuis.

Het was geen probleem als je je tegenstanders schijnbaar een beetje hielp, als je maar op slimme wijze Zijn doelen verwezenlijkte. Bij de eindafrekening vielen ze toch buiten de boot.

Leg dat maar eens aan een BM-er uit. Snapt ie niet en gelooft ie niet. Dat was maar goed ook, want met hoe meer je de walnoten moest delen hoe minder je er zelf kon hebben.

Piep intussen veegde het zweet van zijn bovenlip. Wat een ontzettende eikel die Peep. Hij kreeg pijn in z’n buik van dat soort muizen. Hij was blij met één walnotendop. Kan je prima in wonen. Als je er af en toe eentje kon kopen bij MH of de Mumbo dan had je voorlopig meer dan genoeg te eten. Alleen in de winter waren ze niet te betalen. De lege doppen kon je inleveren bij Muis Zonder Huis.

Het tevreden gevoel kwam gelukkig al weer een beetje terug. Wat een eikel zuchtte Piep nog eens.

De walnoot en de muis

Piep vond een walnoot op z’n wandelingetje in het donker. Donker betekent altijd lekker rustig. Dan hoefde je niet zo op te letten. De lekker rijpe walnoot was uit de boom gevallen en opengebarsten. Dat was kaasje voor Piep. Hij had de tijd van z’n leven. Buikje rond gegeten en een slaperig gevoel. Even een tukkie doen. De lege walnoot was net een huisje met het deurtje op een kier. Perfect plekje voor een slaapje. Het leven was goed voor deze muis. Wat kon hem nog overkomen?

Het begon zachtjes te regenen en Piep trok de deur een beetje dichter. Helemaal dicht ging niet, maar dat was ook wel een beetje benauwd. Het geluid van de waterspetters op het dak was rustgevend. Liggend op zijn rug met zijn voorpootjes op z’n buik viel Piep in slaap. Hij droomde zijn favoriete droom. Een muizenleven zonder zorgen. Die droom was even werkelijkheid geworden. Dan moest je er ook van genieten. Hij droomde dat de notendop een bootje was en zachtjes schommelde op het water. Dat de wind het bootje meenam naar een grote plas. Een stukje varen.

Dat was ook allemaal echt zo toen hij wakker werd van het harde schommelen. De regen kletterde op het doppen dakje en de wind dreef hem voort. Dit was niet zo leuk meer. Piep’s hartje bonkte in zijn keel. Hij werd er helemaal trillerig van. Naar buiten kijken hoe erg het was ging niet. Als hij te dicht bij de rand van de notendop kwam gutste het koude water naar binnen. De deur helemaal dichttrekken en zo het gevaar afwenden ging ook niet. Hij probeerde in gedachten te vluchten en ook dat was niks.

Tranen stroomden langs zijn snorharen en zijn spitse muizenneusje. Hoe kon hij ooit nog tegen zijn muizenvriendjes en vriendinnetjes zeggen dat hij van ze hield? Zouden ze dat wel genoeg weten nu? Als hij alsjeblieft de kans nog zou mogen krijgen was dat het eerste om te doen. Dat zeggen. Piep wist het even niet meer.

Wat zou erger zijn, dit en dat je niet wist wat er ging komen? Of dat je gelijk maar verdronk en dat je daarna misschien nergens meer was? Of toch nog ergens?

Maar als je dan niks kon doen, niet eens wist wat er ging gebeuren, dan hielp daar bang voor zijn ook niet echt. Dan zou je zelfs vergeten dat het ook nog goed kon aflopen. Dat was een rare gedachte. Je kan je dus beter niet druk maken dacht Piep. Maar hoe dan? Wat moet je doen om je niet druk te maken? Hij verzonk in gepeins. Diep in zijn muizenhart wenste hij dat hij weer op het droge stond met notendop en al. Dan kon je maar beter nog niet verdrinken. Ok, je niet druk maken en niet verdrinken.

Doodmoe van het gepieker viel Piep in een onrustige slaap. Mooie dromen en bange dromen wisselden elkaar af. Hij werd wakker van een nare droom. Piep schoot overeind en stootte zijn hoofd tegen het dak van de dop. De droom was nog erger dan wakker zijn en de kans op een zinkende dop. In zijn droom was hij al aan het verdrinken. Maar hij was er gelukkig nog en het bootje dreef nog steeds.

Verbeelde hij het zich nu of was het iets rustiger geworden? Hé, de gierende wind was wat gaan liggen en de golven leken een stukje minder hoog. Het voelde weer meer als drijven in de notendop. Zou het dan toch? Niet daaraan denken niet doen, anders gaat het toch nog mis!

Of juist wel, aan de zon denken aan grassprietjes en een mooi plekje voor de notendop om te blijven wonen. Aan andere muizen denken. Piep besloot het te doen. De zon was ook zó mooi en het gras zo zacht en lekker en vriendenmuizen zo leuk. Daar moest je gewoon altijd aan denken. Altijd. De wind nam af en het water begon te zakken.

Zo had Piep er nog niet eerder naar gekeken. Dat je blij kon zijn met een heel gewoon muizenleventje. Hoe fijn dat is. Je moest het alleen even doorhebben.

Kerst

Het is een rare tijd, kerst. Als ik zeg een bijzondere tijd, dan suggereert dat een goed gevoel. En dat is het niet alleen maar. Witte kerst, Sky Radio, reclamefolders van de supermarkt. Een en al gezelligheid.

Ik heb ook betere associaties, De grote sinaasappel en het kerstkransje die ik kreeg na de kerstdienst. Ik was al eens een herder, een wijze uit het oosten. Zelfs Jozef, met een zaklamp onder rood doorschijnend papier bij wijze van kampvuur. De christelijke figuurzaagclub was ook leuk.

Er gebeurden toen al wonderen. Op weg naar figuurzagen, op een koude winteravond werd ik met fiets en al opgeslokt door de straat. Kopje onder en weg. Zwemmen kon ik nog niet. Toch stond ik tien minuten later kletsnat en met het zand in mijn haar weer op de keukenmat. Er bleek een grote waterleiding gesprongen. Een zinkgat waar later nog een auto in verdween. Ook dat liep goed af stond in de krant.

Er zijn dingen die maken dat kerst niet leuk is. Ik gruw van kerkorgel muziek. En van te grote gekleurde lampjes in de kerstboom. Dat gaat nooit meer over. Vrome mensen en hun gedrag. Bidden en klikken kon ik niet rijmen. Een gereformeerde overbuurvrouw, laat ik haar Mantelpakje noemen, stond daar model voor. Grijs knotje en een verbeten rechtvaardige blik in de ogen. Zij was het die me verklikte. Wij jochies waren met veel plezier met sneeuwballen in de weer. Proberen om een lege bloempot van de rand van het balkon van een flatwoning te mikken. Of het gelukt is weet ik niet meer, wel dat ik dankzij haar thuis op m’n donder kreeg.

Had ze weer hemelpunten mee verdiend. Eenmaal daar, waarvan ze zeker wist dat ze er heen ging, bleek het toch anders. Er was helemaal geen poort. Alleen een bordje, ‘Triage’ stond erop. De dienstdoende engel nam haar eens op; dat handtasje alleen al. De opdracht was eenvoudig: controleren op valse verwachtingen en de weg wijzen.

‘Gaat u hier bij de brandvrije deur naar links’, zei hen. Een knetterende vloek ontsnapte aan Mantelpakje’s mond. Dat zou haar normaal in gezelschap niet zijn overkomen. Het was nu te laat.
‘Oh verrek’, zei de engel toen ze weg was en trok een paar ovenwanten aan, opende een klep en zwiepte het achtergebleven handtasje erachteraan.

Er gebeuren nog steeds wonderen. Alleen al dat ik er nog ben en weer vrolijk rondspring met mijn donornier is er een. Een aantal jaren geleden was het afwachten of ik de volgende dag zou halen. Ik heb nog altijd wel akkefietjes met mijn gezondheid, toch komt het telkens weer goed.

Dat wonder maakt dat ik nadenk over mijn leven. Ik neem daar ook de tijd voor. Wat me dwarszit is mijn aversie tegen kerk, geloof en alles wat in de verte maar riekt naar christelijkheid en gelovenden. Het is en boel oud zeer.

Het verhaal van Mantelpakje is een understatement. Het is waargebeurd voor wat het aardse deel betreft. Het is het hypocriete gedrag van zich christen noemende mensen. Ik groeide op tussen deze mensen. Met een allergie ervoor als gevolg.

Als ik nu in aanraking kom met christenen en het hypocriete is er helemaal niet, dan ben ik eerst geneigd om het niet te vertrouwen. Als na verloop van tijd dat vertrouwen er wel is, dan weet ik het even niet meer. Ik verander niet op slag in een gelovige. Dat hoeft ook niet.

Ik snap intussen dat er ook veel positieve ervaringen waren, die werden verdrongen door de impact van de negatieve. Die positieve dingen, mooie dingen, zijn van mij. Die mag ik gewoon voelen en ervaren. Als mensen nu dat goede gevoel aanraken verwart me dat. Christenen die eerlijk en oprecht zijn? Ja die zijn er, dat is wat anders dan mijn vertekende beeld.

Ik laat me er voorzichtig door aanraken. En het verwondert en ontroert me. Daarom is kerst voor mij een rare tijd.

Die grote sinaasappels hè en die kerstkransjes, die vind ik nog steeds lekker.

Wat wil je worden?

Ik blader, google, Wikipedia en denk me suf. En blijf met alleen maar vragen zitten Van die vragen waarvan je je afvraagt waarom je het vraagt.
Ik ben me aan het oriënteren op een studie. Dat begint met de vraag wat ik in vredesnaam wil met dagen die wat erg veel op elkaar beginnen te lijken. Van die weken waar de afspraken in het ziekenhuis de mijlpalen zijn.

Het is geen gefrustreerde vraag in de zin van hoe overkomt mij dat nu weer. Jij denkt misschien van doe mij eens een paar van die dagen. Ruilen?

Nee, ik geef er zelf een draai aan. Ik doe van die online testjes. Waar liggen mijn interesses en wie ben ik en meer van die onzin. En dan de vraag: wat wil je worden? Moet ik om lachen. Ik wil helemaal niks worden. En wil ook niet weten wat voor werk ik met welke afgeronde studie kan doen. Ik wil niks afronden, ik wil beginnen. Liefst aan iets eindeloos.

Ik dwarrel vooralsnog rond in het domein van de mogelijkheden. Wat ik niet meer kan, dat weet ik intussen wel zo’n beetje. Hoofd vooral heeft zin in en behoefte aan een beetje prettige inspanning. Het gaat me om studeren als doel. Reizen met m’n hoofd. Doe maar een flinke stapel boeken, online toegang tot informatie en bibliotheken, scripties, noem het maar op. Gesprekpartners alleen als ik daar behoefte aan heb. Om van gedachten te wisselen. Om te luisteren. Jammer voor alles wat docent is. Verder ben ik allergies voor goeroes.

Ik zoek het zelf wel uit. Juist dat. Lekker graven en lezen. Uitkomen bij het onverwachte en ontdekken dat daar ook weer een wereld achter schuil gaat.
Een beetje focus is wel handig, om te beginnen. Een klein plannetje en vervolgens gaat alles dan anders. Dat lijkt op hoe ik in m’n moestuin werk. Dan weet ik wat er moet gebeuren die dag, of die week en hup met de geit. Kom ik daar en zie ik dat de tuin vraagt om iets heel anders. En dat dan doen. Ingegeven door het onverwachte.

Als jij een lineair denkend type bent zou ik je waarschijnlijk tot waanzin drijven. Andersom is dat ook het geval.

Om weer terug te komen bij al die vragen, het is een soort ‘waarom’ fase zoals kinderen die kennen. Ben denk ik nooit uit die fase gekomen. Bij gebrek aan goede antwoorden. Want wat is een goed antwoord?

Ik kom uit ergens in de buurt van de filosofie. Ik heb nog nooit een advertentie gezien waar gevraagd werd naar: “Filosoof, stressbestendig, geen negen tot vijf mentaliteit”. Ander voordeel is dat je niet uitgestudeerd raakt. Ik neem het besluit om het woord studeren niet meer te gebruiken. Het indiceert zaken als discipline, studieresultaten, examens en beleerderigheid.
Ik ben dus geen student. Dat is al een hele opluchting. Waarom stoppen we alles in vakjes?

Ik hou van boeken waarin je kan lezen vanaf de plek waar je ze openslaat. Soms even terugbladeren of een flink stuk overslaan en weer verder. Heerlijk. Ik lees nu een boek over de filosofie van de oudheid. Heb het na maanden weer eens uit de kast getrokken. Kan je zo verder met lezen. Of het nog een keer lezen.
Als je tips hebt over boeken die ik echt móet lezen, of interessante sites? Ik hoor het graag.

Zeg het maar

Taal is mooi. Een bron van inspiratie. En van ergernis. Dat laatste ligt aan jezelf. Je bent niet verplicht om je te ergeren. Het mag wel. Ultieme vrijheid. Ergeren zit vanbinnen. Tot je het uit. Dat doe je meestal zonder dat je er erg in hebt. Op den duur gaan je mondhoeken naar beneden staan, verandert je denkfrons in een boze rimpel en meer van dat. Als je dan je eigen kop in de spiegel ziet heb je weer een goede reden. Te laat. Gelukkig zijn er ontelbare producten om je uiterlijke vriendelijkheid weer op te krikken. Van plamuur tot wondercrème. Een tattoo in je hals kan ook de aandacht aardig afleiden.

Over het algemeen geef ik de voorkeur aan het uiten van de blijere dingen. Ik geef de kat complimenten over z’n zachte vacht en zeg dat ie lekker warm is als hij tegen me aan ligt. Tevreden gespin is mijn deel. Ik durf eigenlijk alles wel te zeggen tegen de kat. Ik krijgt nooit een geërgerde blik of kwaad gegrom. Laat staan dat hij denkt: wat zegt ie nu weer? Over wat een kat denkt hebben we het nog wel eens.

Het gaat me om wat mensen denken, als ik iets aardigs zeg. In ieder geval, dat zo bedoel. Mijn ironie valt wel eens verkeerd. Dat is weer het mooie van taal. Het leren verstaan. En ook het leren gebruiken en soms iets níet zo zeggen.

Ik zeg vaker dingen niet die ik eigenlijk wel had willen zeggen dan andersom. Schroom houdt me dan tegen. Wat zouden ze denken als ik het zeg? Dan gaat het niet om ergernis, die glipt vanzelf naar buiten. Nee, dan gaat om mooie dingen, je hart laten spreken. Letterlijk.

Ik was er nooit heel goed in. Dat is ten goede gekeerd. Hard op je bek vallen is een goed middel tegen schroom. Het leven als weekmaker. Ik zeg nu soms hoe ik iemand waardeer en dat hij of zij een fijn mens is. Dat ik blij ben met ze. Nog wel soms ja. Maar toch. Ben benieuwd of mijn mondhoeken ervan omhoog gaan krullen op den duur. En of mijn frons dan plaats maakt voor lachrimpeltjes bij m’n ogen.

Ik kijk nog even niet in de spiegel. Stel dat het nog niet zover is en ik erger me eraan. Dan wordt het nooit wat.

Schatje

Herfst, richting winter al een beetje. Ik ben een koukleum. Werken in m’n moestuin is dan lekker. Warm door te bewegen. Het lijkt wel de naam van een oude voetbalclub. Ik speel bij WDTB. Een derdeklasser onderafdeling. Het houdt me in ieder geval warm en van de straat.

Bezig in die moestuin hoor ik gerommel bij de caravanstalling achter de grote schuur. Even checken. Een gezinnetje van drie doet vergeefse pogingen om hun caravan op z’n plek te duwen. De auto afgekoppeld en met de voorwielen al een stukje ingegraven in de bagger waar eerst gras was.

Lichte ergernis bij de welgeklede eigenaar. Vrouw en puberzoon doen zwijgend wat ze kunnen. “Graag” zegt zij op mijn vraag of ik even zal helpen. Met vereende krachten gaat het beter.

“Schatje” zegt eigenaar tegen echtgenote, “je moet dat voorwiel óptillen”. “Deed ik ook” zegt ze afgemeten. Even later is er vaste grond bereikt en kunnen ze het verder alleen af.
Puberzoon grijnst.
Echtgenote zegt gemeend dankjewel.
In mijn moestuin is het gezelliger. En ik heb het lekker warm.

Zelfbeeld

Mijn schaduw valt op het kleed, ik hang onderuit in een stoel. Dat zit lekker, maar schrijft niet zo. In de goede schrijfhouding spiegelt de zon in het scherm van mijn tablet. Ik hang nog even verder met behulp van de spellingschecker. Voor sommige letters moet ik met de andere hand de boel in evenwicht houden. Anders valt de tablet op de grond.

Het ongemak wordt enigszins vergroot doordat mijn handen trillen. Dat is natuurlijk de schuld van de afweerremmer in mijn bloed. Het stukje rijstevla(ai) van zo-even ging al moeizaam naar binnen. Met een tegen het schoteltje rammelend vorkje. In mijn eentje zal het me een zorg zijn. Het is vervelender in gezelschap, dan sla ik het liever af. Je koffiekopje kan je nog met twee handen vasthouden, zonder dat het opvalt. Als ik denk dat ze het doorhebben lukt er niks meer. Ik zie ze medelijden hebben.

Ik leef ermee. Tot het binnenkort anders wordt. Ik moet dit medicijn de rest van mijn leven gebruiken wil ik mijn nier behouden. Rest de conclusie dat ik doodga binnenkort. Niet dus. Ik heb geen plannen.

Het gebibber van mijn handen is door de gespannen armspieren nu zo hevig dat ik rechtop moet gaan zitten om ze laten leunen. Ik las een denkpauze in die helemaal niet nodig is. Dat geeft mijn armen even rust. Nu je het weet valt het je wel op dat ik vaker op die manier zit. Armen rustend op de stoel.

Het trillen en gebibber gaat stoppen. Hoe dan? Ik heb alle soorten afweer onderdrukkende medicatie al geprobeerd. Het een met nog meer bijwerkingen dan het ander. Ik ga het beste op wat ik nu gebruik. Nu blijkt dat de toxische eigenschappen ervan te veel zijn voor mijn nier. Die is erdoor beschadigd en kan zo niet herstellen.

Ben ik toch weer een geluksvogel. Er is een heel nieuw medicijn. Zo nieuw dat er nog niet heel veel over bekend is. Wel natuurlijk bij nefrologen in de ziekenhuizen. Het is niet schadelijk voor je nieren en veroorzaakt niet dat trillen. Geen bijwerkingen dan? Ja, natuurlijk wel.

Ik krijg het eens per maand per infuus. Anders dan zo kan het niet. Klein detail is dat ik erg lastig ‘te prikken’ ben voor een infuus. Een geschikt vat vinden lukt alleen met behulp van echoapparatuur. Dat komt goed. Daar hebben ze een speciale club voor bij UMCUtrecht.

Het spul werkt een maand. Dat is mooi en ook niet. Voordeel is, ik kan weer eens uitslapen. Groot nadeel is dat bij een moeilijk te bestrijden infectie ik niet kan stoppen met het middel. Het zit dan voor langere tijd in mijn bloed. We hebben een keer eerder op deze manier aan de noodrem moeten trekken. Ik hoop dat het daarbij blijft. Ik ga ervoor. Een andere keuze is er niet.

Ik ben benieuwd in de zin dat ik eigenlijk niet kan wachten. Ik kijk niet naar mezelf als slachtoffer, evenmin als overwinnaar. Er is niks te overwinnen. Ik ben een geluksvogel en omarm het leven.