Ik wil vandaag een dagje niets doen. Helemaal niets. Omdat ik gisteren best wel veel, misschien te veel, heb gedaan.
Niet het soort niets doen waarvan je later moet aanhoren: je hebt weer niks gedaan. Of: waarom deed je niets? Dat zijn verwijten omdat je je kennelijk hebt onttrokken aan wat iemand anders vindt dat je moest doen.
Het gaat me om het echte en zuivere niets doen. Ik denk daar al een halve dag over na terwijl ik juist niets wilde doen. Hoe bereik ik niets? Het is ook niet iets dat je moet laten. Ik vrees dat het zit in het woord ‘doen’. Zodra dat van toepassing is kan je niets vergeten.
Weglaten dus dat werkwoord. Vandaag is niets. Als je het zo op jezelf betrekt dan wordt het: ik ben niets. Dat klinkt niet aardig en neigt naar zelfonderschatting. Het is een beetje frustrerend, zodra ik aan niets zijn nader of er zelfs maar aan denk ontstaat de behoefte om iets te doen.
Ik doe een poging in wat ik denk dat de goede richting is. Ik ben niets. Ik ben passief en stil vanbinnen. Het doen laat ik over aan de dingen om me heen. De klok tikt, de zon schijnt en de kat strijkt langs mijn benen. En nog duizend dingen die anders onopgemerkt gebeuren.
Nu is de tweede helft van mijn dag toch nog mooi niets.