Ik heb een klok. Eentje die al veel tijd heeft aangegeven. Wel genoeg. Het is een tijdloze klok. Hij staat stil. Voor altijd tien voor half vijf. Waarom ik bij die tijd altijd aan het begin van de avond denk weet ik niet. Hij kan wel weer tijd aangeven. Nieuw batterijtje erin. Daarom alleen al mag hij stilstaan. Het originele opwinduurwerk is ooit vervangen door een modern exemplaar. Vernieuwing was hier geen vooruitgang. Wat heb je aan een klok die nauwkeurig de tijd aangeeft als ie mooier is zonder tijd. Tijdloos.
Ik heb het opgezocht: tijdloos – bijvoeglijk naamwoord uitspraak: tijd-loos 1. niet aan tijd gebonden ♢ die mantel van haar is tijdloos, hij raakt niet uit de mode Bijvoeglijk naamwoord: tijd-loos … is tijdlozer dan … de/het tijdloze …
Klopt niks van, van die definitie. Neem alleen het woord ‘mantel’. Het is ook niet het tijdloos dat ik bedoel. Dat heb ik vaker. Dat ik iets bedoel en dat er geen definitie voor is. Dat is goed. Niet alles wat je weet of wat je voelt kan je in een vakje stoppen. Dat houden we zo. Ik ben niet van de vakjes. Dat is wel eens lastig. Als ze niet goed weten in welk vakje ik pas. Dat is niet mijn probleem.
Die klok is zo’n gevoel. Dat weet ik. Ik ken hem allang. Stond ie te tikken en op tijd te zijn in een stille voorkamer. Daar kwam je niet op klompen. Die was voor de koffie op zondag en voor verjaardagen. Jenever met een schepje suiker en een piepklein lepeltje. Ik mocht ’s zomers de loodgroene luiken dichtdoen. Met een ijzeren schuif ervoor. Aangenaam koel en donker binnen. Je hoort de klok dan meer dan je hem ziet.
Het mag best een beetje tijdlozer.