Taal is mooi. Een bron van inspiratie. En van ergernis. Dat laatste ligt aan jezelf. Je bent niet verplicht om je te ergeren. Het mag wel. Ultieme vrijheid. Ergeren zit vanbinnen. Tot je het uit. Dat doe je meestal zonder dat je er erg in hebt. Op den duur gaan je mondhoeken naar beneden staan, verandert je denkfrons in een boze rimpel en meer van dat. Als je dan je eigen kop in de spiegel ziet heb je weer een goede reden. Te laat. Gelukkig zijn er ontelbare producten om je uiterlijke vriendelijkheid weer op te krikken. Van plamuur tot wondercrème. Een tattoo in je hals kan ook de aandacht aardig afleiden.
Over het algemeen geef ik de voorkeur aan het uiten van de blijere dingen. Ik geef de kat complimenten over z’n zachte vacht en zeg dat ie lekker warm is als hij tegen me aan ligt. Tevreden gespin is mijn deel. Ik durf eigenlijk alles wel te zeggen tegen de kat. Ik krijgt nooit een geërgerde blik of kwaad gegrom. Laat staan dat hij denkt: wat zegt ie nu weer? Over wat een kat denkt hebben we het nog wel eens.
Het gaat me om wat mensen denken, als ik iets aardigs zeg. In ieder geval, dat zo bedoel. Mijn ironie valt wel eens verkeerd. Dat is weer het mooie van taal. Het leren verstaan. En ook het leren gebruiken en soms iets níet zo zeggen.
Ik zeg vaker dingen niet die ik eigenlijk wel had willen zeggen dan andersom. Schroom houdt me dan tegen. Wat zouden ze denken als ik het zeg? Dan gaat het niet om ergernis, die glipt vanzelf naar buiten. Nee, dan gaat om mooie dingen, je hart laten spreken. Letterlijk.
Ik was er nooit heel goed in. Dat is ten goede gekeerd. Hard op je bek vallen is een goed middel tegen schroom. Het leven als weekmaker. Ik zeg nu soms hoe ik iemand waardeer en dat hij of zij een fijn mens is. Dat ik blij ben met ze. Nog wel soms ja. Maar toch. Ben benieuwd of mijn mondhoeken ervan omhoog gaan krullen op den duur. En of mijn frons dan plaats maakt voor lachrimpeltjes bij m’n ogen.
Ik kijk nog even niet in de spiegel. Stel dat het nog niet zover is en ik erger me eraan. Dan wordt het nooit wat.